Vijf jaar na de instorting van de kledingfabriek Rana Plaza in Bangladesh hebben verschillende overheden maatregelen genomen om producenten tot meer duurzaamheid te verplichten. De arbeidsomstandigheden zijn er echter niet voor iedereen op verbeterd.
Overheid moet duurzame productie meer afdwingen
Het is niet alleen aan de consument maar vooral aan de overheid om duurzame productie te eisen, meent Huib Huyse, onderzoeker bij het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) van de KULeuven. In een nieuwe studie analyseert hij hoe verschillende landen multinationals aanzetten om hun productieketen op te schonen.
In Nederland en Duitsland brengt de overheid bedrijven en middenveldorganisaties in verschillende nieuwe initiatieven bij elkaar en zijn er ook bindende maatregelen. In Frankrijk is er dan weer een wet gestemd die de 200 grootste Franse bedrijven verplicht om niet alleen risico’s in hun productieketen te identificeren maar daar ook actief maatregelen tegen te nemen. Zo niet, hangen er hoge boetes boven hun hoofd.
Voor consument moeilijk in te schatten
Dat is goed, vindt de onderzoeker, want voor de consument is het vaak moeilijk te weten wat wel en niet duurzaam wordt geproduceerd. De Belgische politiek krijgt daarentegen slechte punten: die zou multinationals meer moeten dwingen om hun productieketen duurzaam te maken. “Multinationals die via goedkope arbeid kleren maken, hoeven in België geen sancties te vrezen”, aldus Huyse in De Standaard.
Huyse beveelt onder andere aan dat overheden meer gebruik kunnen maken van bestaande arbeidsclausules en handelsverdragen over verantwoord ondernemen, die ze dan ook als voorwaarde moeten stellen voor publieke aanbestedingen en investeringen. Bestaande initiatieven op het niveau van de Verenigde Naties en de Europese Unie kunnen alvast de weg wijzen.
24 april 2013: 1.134 doden en 2.000 gewonden
Het studierapport komt er naar aanleiding van de instorting van het Rana Plaza-complex in Bangladesh, vandaag precies vijf jaar geleden. Een acht verdiepingen hoog fabrieksgebouw stortte toen in, waarbij 1.134 mensen het leven lieten en meer dan 2.000 mensen gekwetst raakten. De slachtoffers waren vooral naaisters en andere textielarbeiders, die er in onveilige en overvolle fabriekjes kleren maakten voor grote internationale modemerken, waaronder H&M, Primark en C&A.
Na de tragedie zijn internationale akkoorden en samenwerkingsverbanden gesloten om de arbeidsomstandigheden in de textielindustrie te verbeteren, waaronder het ‘Accord on Fire and Building Safety in Bangladesh’: meer dan 200 internationale modebedrijven ondertekenden dit past om de veiligheid in de fabrieken te verbeteren.
Ondertussen zijn 90% van de werkplaatsen structureel herzien, met versterking van de fundamenten en extra steunpunten, om nieuwe instortingen te vermijden, aldus een ander initiatief genaamd ‘Alliance for Bangladesh Worker Safety’. Bijna alle fabrieken die bij de alliantie aangesloten zijn hebben inmiddels ook hun elektriciteitsinfrastructuur vernieuwd en brandwerende deuren geïnstalleerd.
Loon- en arbeidsvoorwaarden weinig verbeterd
Op het gebied van verloning is de situatie echter weinig verbeterd, blijkt uit een recent Amerikaans rapport van Global Workers’ Rights. De minimumlonen zijn weliswaar fors verhoogd (de overheid van Bangladesh trok het minimumloon met 77% op naar zowat 55 euro per maand), maar die stijging vangt de sterke inflatie in het land nog niet eens op. Een leefbaar loon zou in Bangladesh tussen de 177 en 214 dollar (145 tot 175 euro) moeten liggen, afhankelijk van de regio, berekende de Global Living Wage Coalition in 2016.
De verhoogde minimumlonen en verbeterde veiligheidsmaatregelen maken ook geen verschil voor de vele textielarbeiders die onder de legale barema’s worden betaald en die – zoals steeds vaker het geval blijkt – tegen minimale stukprijzen thuiswerken voor onderaannemers van grote modeketens. Bovendien moeten arbeiders in de fabrieken nog steeds veel overuren presteren en blijft de werkdruk erg hoog, aldus nog het Global Workers’ Rights-rapport.