Zeventig grote concerns eisen veiligheid
De catastrofe heeft heel wat in beweging gezet: een groep van zeventig vooral Europese retailers eist voortaan dat de onderaannemers in Bangladesh zich houden aan minimumregels op het vlak van veiligheid, arbeidsomstandigheden en verloning. Het gaat onder meer om het Zweedse H&M, de grootste opdrachtgever in het land. Ook vakbonden en niet-gouvernementele organisaties tekenden mee.
In een eerste fase zullen de Bengaalse onderaannemers op grote fouten worden gewezen, met de eis die dringend te herstellen. Worden de operaties daarbij stilgelegd, dan hebben de werknemers tot zes maanden lang recht op een vergoeding. Verzaakt een Westerse opdrachtgever aan zijn plicht om een onderaannemer op het juiste pad te brengen, dan hebben de andere ondertekenaars het recht om een klacht in te dienen. Eerst bij een stuurgroep, dan via arbitrage en gerecht in het thuisland van de opdrachtgever.
Amerikanen geven niet thuis
Een aantal, voornamelijk Amerikaanse, ketens als Walmart, Gap en JC Penney doet niet mee. Zij verkiezen een zelfregulering van de sector en voelen weinig om een deel van de controle uit handen te geven aan de vakbonden. Wel is er nu toch druk van de Amerikaanse overheid. President Barack Obama schrapte de privileges voor de Bengaalse kledingsector, omdat de veiligheid er nog steeds te weinig aandacht krijgt.
Een aantal andere Amerikaanse groepen heeft zich overigens wel aangesloten bij het Europese akkoord, onder leiding van Abercrombie & Fitch en PVH.
De kledingsector in Bangladesh stelt zowat 3,6 miljoen mensen te werk. Het is na China de grootste kledingproducent ter wereld.